Concernfinanciering
Hoewel het aantal bedrijven dat failliet gaat op het laagste punt staat in 10 jaar blijft het van groot belang om steeds alert te blijven op de juridische gevolgen welke zich zouden kunnen voordoen wanneer uw onderneming toch in zwaar weer terecht komt. Voorkomen is immers beter dan genezen.
De huidige groei van de economie heeft ertoe geleid dat veel ondernemingen nieuwe financieringen aangaan waarvoor niet alleen de werkmaatschappij aansprakelijk is, maar veelal ook andere vennootschappen binnen het concern. Alle vennootschappen die deel uitmaken van het concern verbinden zich in dat geval hoofdelijk voor de terugbetaling van het gehele concernkrediet. Deze vennootschappen worden met andere woorden allen partij bij de kredietovereenkomst met de bank. Komt het concern op enig moment in financiële moeilijkheden, dan kan de bank kiezen welke vennootschap binnen het concern zij aanspreekt tot betaling. Dit geldt ongeacht de vraag of deze vennootschap feitelijk wel van dat krediet gebruik heeft gemaakt. Indien de bank betaling ontvangt van 1 vennootschap rijst de vraag in hoeverre deze betalende vennootschap regres kan nemen op de andere concernvennootschappen die niet zijn aangesproken c.q. niets betaald hebben.
De wet bepaalt dat de hoofdelijk schuldenaar die een groter deel van de schuld aan de schuldeiser betaalt dan hem in de interne relatie tot de andere hoofdelijk schuldenaren aangaat, voor dit meerdere een regresrecht heeft naar de andere hoofdelijk schuldenaren, voor zover deze andere schuldenaren (mede)draagplichtig zijn. Van belang in dat geval is om de omvang van deze vordering vast te stellen. Daarbij is het van belang om vast te stellen voor welk gedeelte de schuld de concernvennootschap die de bank betaalt in de relatie tot de andere concernvennootschappen aangaat. Ook is van belang het moment waarop dient te worden vastgesteld of en in welke mate de betalende concernvennootschap draagplichtig is (de zogenaamde peildatum). De bepaling en vaststelling van deze zogenaamde interne draagplicht is in de jurisprudentie nader bepaald. Algemeen kan de navolgende volgorde worden aangehouden:
- Bestaan er afspraken tussen de verschillende vennootschappen over aanwending van het krediet? Dan dient eerst in die rechtsverhouding te worden gezocht naar aanknopingspunten voor het regres en de onderlinge draagplicht. Mogelijk dat is afgesproken dat de ene vennootschap meer van het krediet tot haar beschikking krijgt dan de andere. Die afspraken zijn dan leidend;
- Zijn er geen afspraken gemaakt? Dan moet worden gekeken wie de lening of het krediet heeft gebruikt of ter beschikking van wie de lening of het krediet is gekomen. Dit betreft het zogenaamde ‘profijtbeginsel’;
- Indien niet vast te stellen is wie het krediet heeft gebruikt of ter beschikking van wie het krediet is gekomen, dient te worden uitgegaan van een (in beginsel) gelijke draagplicht. Alle vennootschappen zijn dan voor eenzelfde deel draagplichtig;
- Voor een (latere) concernvennootschap die pas nadien toetreedt tot de hoofdelijkheidsverklaring, wordt aangenomen dat voor het vaststellen van diens draagplicht als peildatum geldt de datum van toetreding.
Omdat afspraken over de onderlinge draagplicht zijn toegestaan en dit als eerste in ogenschouw wordt genomen, adviseren wij om na te gaan of deze afspraken op de juiste wijze binnen uw concern zijn vastgelegd. Op deze wijze voorkomt u dat u mogelijk bewijsrechtelijk in problemen komt. Desgewenst kunnen wij u daarbij terzijde staan.